De dag dat ze me doorhadden

Gepubliceerd op 3 januari 2021

Ik was nu al twee weken in Ierland en de buurvrouw Thèrese bleef aandringen dat ik in haar cabin moest komen slapen. Een houten huisje achter in haar tuin, verstopt tussen de struiken en bomen. Ik wilde graag, maar Celeste, bij wie ik in de groentetuin werkte en sliep, wilde me niet echt laten gaan. Celeste hield iedere avond een dinnerparty, een etentje met mensen van heinde en verre en ik was een soort trofee. Iedere avond werd ik geshowd als een wonderbaarlijke vondst uit het buitenland.

Efin, ik ging toch bij Thèrese slapen. Ik was blij met het aanbod, want die dinnerparty’s kwamen me zo langzamerhand mijn neus uit. Iedere avond hetzelfde oppervlakkige gepraat over semi-intellectuele onderwerpen. Over gotische kerken, Brexit en Dostojevski. Iedereen wist de feitjes, maar tot een dieper of menselijk gesprek kwam het nooit. Ondertussen werd er getoast met champagne en desertwine na gedronken. Ik verheugde me op de stilte van de cabin. Op een avond lezen, wat rust en geen gekwetter met een posh Engels accent.
      Thèrese verhuurde het hutje normaal via Airbnb en uit dankbaarheid wilde ik toch de avond gezellig met haar doorbrengen. Ze was een vrouw alleen van begin veertig en haar cottage lag tweehonderd meter van de weg af. Die weg was dan ook niet meer dan een smalle landweg.
      We aten samen en praatten over onze levens. Ze kwam uit Dublin, maar had jaren geleden besloten dat de stad het toch niet voor haar was. Toen was ze naar de Westkust getrokken. Vreemd genoeg was ze niet de enige alleenstaande vrouw die deze beslissing had genomen en in de wijde omgeving was er een hechte community van alleenstaande vriendinnen. Karen, Barbara, Marie; sommige had ik op een van de dinnerparties al ontmoet.
      Ze leidde me rond in haar cottage, dat uit 1700 stamde. Tot de jaren zestig van de vorige eeuw was het bewoond geweest. Toen raakte de regio in verval. De laatste bewoner was een boer geweest, die op een gegeven moment de houten trap maar had verbrand om de winter door te komen. Toen Thèrese het huis kocht was het overwoekerd met struiken en onkruid.
      Ze liet me het houten plafond van de bovenverdieping zien, waar donkere kringen op zaten. Je hoorde een schel gepiep en het rook er sterk naar ammoniak. ‘Batpiss’. Vleermuizenpis dus, er zat een zeldzame kolonie op haar zolder die ze niet mocht verdelgen, maar ondertussen plasten de vleermuizen het hele plafond vol. Je hoorden nageltjes krassen op het hout.
      In de keuken was het wel gezellig. In de kachel brandde vuur en de kat lag op een stoel te knorren. Na het eten dronken we thee en om een uur of negen zei Thèrese: ‘Now that’s that. Don’t waste your precious cabin-time on me. See, I know you’re very sociable and all. Celeste loves having you at the dinnerparties and I have to say, you’re good company. But you’re an introvert too, aren’t you?’. Dankbaar keek ik Thérèse aan. ‘Come on now, go off’.

Ik trok mijn schoenen aan en vond mijn weg door de donkere tuin naar de cabin. Daar stak ik een vuurtje aan in de kleine haard, ging op het bed liggen en keek de rest van de avond naar de dansende vlammen, totdat ik in slaap viel met enkel stilte om mij heen.