De dag dat ik een lijk dumpte

Gepubliceerd op 15 oktober 2020

John wenkte me vanaf de grote stal. Ik stond in de oude schuur en was net klaar met het voeren van de dieren. Als de lammetjes geboren waren, werden ze met hun moeder in aparte stallen gezet, totdat ze sterk genoeg waren om de wei weer in te gaan. Sterk genoeg om de kou en een eventuele vos te kunnen overleven. De meeste schapen stonden buiten en iedere ochtend ging ik op de quad de weides af met grote zakken brokken voer op de voor- en achterkant gebonden. In een emmer een aantal flesjes melk voor de lammeren die niet bij hun moeder dronken. Het was begin maart, de wind sneed en op sommige ochtenden was de berg achter de boerderij bedekt met vorst.

Nu was ik net klaar met de ochtendtaken en wenkte John me dus.
Ik liep op hem af. ‘Here’. Hij duwde me een van de grote plastic zakken waar de brokken in geleverd werden in mijn handen. De zak was zwaar, er zat een of andere substantie in, maar in ieder geval geen voer. Ik wilde de verfrommelde bovenkant openmaken. ‘Wouldn’t do that if I were you’, zei John. ‘Not so nice’. Hij wees naar de weide aan de overkant van de weg. Als ik recht door het veld zou rijden, over de heuvel, zou ik vanzelf bij een beek komen. ‘Just drop it there’. Hij nam de zak van me over en maakte hem vast op de achterkant van de quad. ‘I’ll see you in the house for tea’.

Ik reed door de wei. De schapen die erin stonden waren de eerstvolgenden om te bevallen. Ze leken verbaasd op te kijken toen ze het lawaai van de quad weer hoorden. Ze hadden toch net eten gehad?
Ik was nog nooit zo ver het veld in geweest. De schapen kwamen altijd direct op je afgerend als je aan het hek stond en om dan maar niet het risico te lopen eentje aan te rijden, verspreidde ik de brokken altijd voor in de wei.

Het veld boog naar beneden af. Een afgrond van zo’n drie meter. Daaronder stroomde het beekje. Aan de rand groeiden bomen en struiken. Ik zette de quad uit. Het veld was modderig. De hele nacht had het geregend. Met mijn verkleumde rode handen haalde ik de zak van de quad en opende hem.

Een rottige, ziltige geur steeg op. Een dood, slap lijf van een lam keek me aan. Een tweede lijfje was nog volledig met vlies bedekt. Er was iets mis met ze. Ik weet niet precies wat. De buikjes waren bol, maar tegelijkertijd waren ze niet helemaal volgroeid. Een rilling liep vanuit mijn handen, die de zak vasthielden, over mijn armen naar mijn rug. Snel sloot ik hem weer. Not so nice.

Ik ging aan de rand van de afgrond staan en wierp een blik naar beneden. Over een uitgestoken tak hing een lammetje met gesloten ogen. Zijn pootjes bungelden naar beneden. En daar, op de aarde, lagen nog twee lijkjes. Hun witte vacht stak fel af tegen de donkere ondergrond. Ik keerde me om naar de schapen. Ze stonden allemaal tegen de haag, uit de wind. Ik wilde niet dat ze het zouden zien. Dat ze zouden weten wat ik hier aan het doen was. Ik pakte de zak goed beet en met een zwaai slingerde ik hem naar beneden.

Ik wierp nog een blik op dit merkwaardige kerkhof. Ik wilde niet kijken, maar moest wel kijken. Het was afstotelijk, maar tegelijkertijd fascinerend. Het was cru, dat onschuldige lammetje dat daar aan een tak bungelde. Tegelijkertijd zat er een vreemd soort schoonheid en vrede in. Ik veegde mijn handen aan mijn regenbroek af en stapte weer op de quad.

Of hij dat niet even had kunnen vertellen, vroeg ik John, toen ik de warme keuken binnenstapte. ‘I knew you’d look’. John moest een beetje grinniken. ‘Part of the job innit?’