De dag dat ik bijna tot de maffia toetrad

Gepubliceerd op 12 augustus 2019

Ik was veertien en ging met mijn beste vriendin uit eten bij de pizzeria aan de hoofdstraat. We vonden onszelf erg volwassen. Het was zo’n pizzeria die dat authentieke Italiaanse gevoel uitdroeg, door plastic wijnranken die aan het plafond hingen en een door een amateurkunstenaar geschilderd vergezicht van de Amalfikust op de muur. Het was vrijdagavond en er was vrijwel niemand, behalve wij en een enkeling die een pizza kwam afhalen.
      Zo was het altijd. En toch was het restaurant nog daar. Nooit klandizie, en toch bleef ze bestaan. Als een soort rots in de branding. Niet afhankelijk van inflatie, crisis of wat dan ook. In goede en in slechte tijden, de Italiaan volhardde.
      Ik weet verder niet meer waar we het over hadden. Over jongens vast, Tina had net een vriendje en het gala kwam eraan. Of over mevrouw Chatalé die altijd met een grote rolkoffer naar school kwam en niemand wist waarom. Of over de vraag of de nieuwe biologie stagiair iets met die van wiskunde had.

Een Italiaan van in de vijftig, de baas, stond zich in de open keuken uit te sloven en maakte er een show van door de pizza’s op te gooien en alle kanten op te draaien. Misschien omdat hij zich verveelde, misschien omdat hij de druk voelde de weinige klanten die de moeite hadden genomen naar buiten te gaan en zich niet een pizza te laten bezorgen, toch een beetje te vermaken.
      Tina at een pizza alla mare. Ik hield niet van zeevruchten. Ik vond het overigens ook best wel raar dat zij het op haar leeftijd wel lekker vond. Zeevruchten zijn iets voor oude mensen. Maar dat ter zijde.
      De jongen die ons bediende, de zoon van de eigenaar, vroeg maar steeds of het ons smaakte. Telkens weer stond hij aan ons tafeltje. Ook hij verveelde zich blijkbaar. Hij had halflange zwarte haren die hij met een dikke laag vet achterover had gekamd. Een karig snorretje hing wat verstrooid boven zijn bovenlip. Zijn vader was bruin, bruin zoals je het bij een echte Italiaan voorstelt. Hij daarentegen was een beetje bleekjes, ja leek met die haren zo en zijn zwarte blouse zelfs een beetje op een vampier.

We vroegen om de rekening en hij bracht het op een zilveren schoteltje. Het bonnetje lag erop, wat pepermuntjes en nog een dubbelgevouwen blaadje. Tina opende het en begon nog harder te giebelen dan ze daarvoor had gedaan. Ze duwde het in mijn hand. Er stond op: ‘Voor Blondie. Ik vind je mooi. Ik wil je beter leren kennen. Bel me. xxx Benito.’ En een telefoonnummer.
      Ik liep rood aan en wist niet waar ik moest kijken. Tina vond het hilarisch en keek achterover naar de bar, waar de jongen, Benito dus, onhandig op zijn elleboog leunde terwijl hij recht voor zich uit staarde naar het vergezicht van de Amalfikust. We legden het geld op het zilveren schoteltje neer, het briefje ging mee en we liepen giebelend en giechelend naar buiten.
      Tina giechelde omdat ze het leuk vond. Ik, omdat ik maar mee deed en zenuwachtig was. Ik vond het maar niks. ‘Je moet hem echt sms’en’, zei Tina, ‘komt goed uit dat je net die mobiel hebt gekocht’. Verdomme, dacht ik. Waarom heb ik nou net een mobiel gekocht.

Maar je bent jong en probeert wat, dus ik sms’te Benito. Hoe het met hem ging, of zoiets. Hoe oud hij was. Negentien, was het snelle antwoord. Ik snapte niet hoe een jongen van negentien een giebelende tiener als ik met, laten we eerlijk zijn, domme kleren, lelijke haren en gelukkig net geen beugel meer, leuk kon vinden. Ik geloofde er niets van. Ik had op jonge leeftijd al zelfreflectie. Maar dat noemen ze dan nog onzekerheid.
      Los daarvan klopte er iets niet aan Benito. Waren het zijn strak naar achter gekamde haren? Het feit dat hij zich daar maar stond te vervelen in de zaak van zijn vader? Of omdat ik net had geleerd wie Benito Mussolini was en dat die naam daardoor een beetje een nare bijsmaak had?

De dagen daarop bleef Benito me maar sms’en. Hoe het met me ging. Waar ik op school zat. Of ik wilde afspreken. Ik hield de boot af, vervloekte Tina die me hiertoe aangezet had, plus mijn eigen nieuwsgierigheid en probeerde afwerend te antwoorden.
      Ik had proefwerkweek en het irriteerde me dat deze jongen me de hele tijd afleidde van mijn geschiedenistoets, die ik eigenlijk veel interessanter vond. Ik sms’te hem de volgende smoes, die alleen in 2009 nog gold en die ik persoonlijk vrij geniaal vond: ‘Sorry Benito, maar mijn beltegoed is bijna op. Kan straks niet meer reageren.’ Die zaak is mooi afgehandeld, dacht ik. Hij sms’te direct terug dat dat geen probleem was. Welke provider had ik? Als ik iets met hem zou gaan drinken, zou hij beltegoed voor me meenemen. En we konden ook samen naar Preston Palace gaan, hij zou betalen.

En toen viel het kwartje. Die lege pizzazaak, die geen klanten nodig had om rond te komen. Vettige haren, een snorretje, Benito, Italië. In mijn tienerhoofd vormde alle indrukken van de afgelopen week zich tot één bruinige brei: de maffia. Mijn hart klopte in mijn keel.
      Ik zal niet liegen. Even zag ik mijn toekomst voor me: een zwembad, olijfbomen, schietgevechten en koffers vol papieren geld. Even voelde ik me verleid. Niet zozeer door Benito, eigenlijk absoluut niet door Benito, ik vond Benito vrij afstotelijk, maar door de gedachte aan een volledig ander en nieuw leven. En hoe makkelijk dat eigenlijk te verkrijgen is. Vooral als je blonde haren hebt. Maar ik paste. Deed of mijn beltegoed op was en zette me achter mijn bureau voor mijn geschiedenistoets.