Belfast. Eigenlijjk nooit weggeweest

Gepubliceerd op 18 september 2019

In de zomer van 2019 verbleef ik aan de Ierse Westkust bij Celeste, een illustratrice uit Belfast en haar man Charles. Tien jaar geleden hadden ze hun huis in Ierland laten bouwen. Dicht bij de zee met in de verte uitzicht op de Benbulben, de enige tafelberg in Europa. Ierland vonden ze aangenamer dan het Noorden. De cultuur en de mensen waren spontaner, gezelliger. Bovendien was het leven hier goedkoper, maar daar werd niet zo over gesproken. Hun huis in Belfast bezaten ze nog steeds, dat verhuurden ze nu onder – ooit bijna aan een acteur van Game of Thrones, maar dat was op het laatste moment afgezegd. Eens in de zoveel weken reed Celeste naar het noorden om medicijnen op te halen, afspraken af te gaan, vrienden te treffen. En deze keer, op de 16e juli, mocht ik mee. Ik wist weinig over de stad. Alleen vaag iets over de Troubles, het etnische-nationale conflict tussen katholieke en protestantse Noord-Ieren. Daarover had ik ooit iets in een reisdocumentaire gezien.
      We brachten ook Perry naar huis, een oude familievriend van Celeste, die ieder jaar een paar dagen bij haar langskwam. Hij was tweeëntachtig, had heftige artrose en liep een beetje wankel. De afgelopen dagen had hij in de woonkamer bij het haardvuur doorgebracht, lezend in The Literary Review . Naast hem stond vanaf de vroege middag steevast een tulpglas gevuld met een mix van whisky en water. Wanneer iemand binnenkwam legde hij zijn tijdschrift direct weg voor een geanimeerd gesprek. Ik heb een keer mijn drinken uitgeproest van het lachen. Ik mocht Perry erg graag.

’s Ochtends reden we langs de bergen en de zee in county Sligo landinwaarts en al snel werd de weg saai. Fivemiletown, Augher, Clogher, Ballygawley. Groen. Heuvels. Dat was het wel. Aan het eind van de middag reden we de stad in en kwamen aan op Mount Pleasure : Perry’s huis. Ik wist al wel dat Perry het niet slecht voor elkaar had. Dat zag ik aan de zegelring om zijn pink, de society waar hij bij hoorde, de manier waarop hij praatte. Het was een Victoriaans huis met traptreden die je naar de felrode voordeur leidden. Een enorme deur, een imposante deur, een deur die je een beetje zenuwachtig maakte om naar binnen te gaan.
      Het huis had twee grote woonkamers. Eentje was geel, de ander groen. Zorgvuldig waren ze ingericht met schilderijen, sofa’s en fauteuils. Met bijzettafeltjes, porseleinen beelden en boekenkasten. Een opgezette hermelijn. Een antieke ampèremeter. Op de wc hing een portret van Napoleon. Zo’n soort huis.
      De keuken viel dan nogal uit de toon. Donkerbruine kastjes met versleten handvaten hingen boven een plastic gespikkeld keukenblad. Het rook er een beetje zurig. Maar dat nam ik Perry niet kwalijk. Hij was immers tweeëntachtig. Toch was het de gezelligste plek om te zitten, misschien juist omdat deze kamer niet beter en mooier wilde zijn dan de gasten die erin zaten.

’s Avonds kwamen de zoon van Perry met zijn vrouw en Jill, een goede vriendin van Celeste, eten. Een dinnerparty zoals ze dat hier graag noemen. Iedereen aan tafel had het maar steeds over de Titanic. Dat ik, als toerist, toch echt naar het Titanicmuseum moest gaan. Ze waren er zelf allemaal nog nooit geweest, maar het zou fantastisch moeten zijn. Ik zei dat ik de volgende dag liever door de stad wilde lopen, dat de Troubles me meer interesseerde. Nee, de Titanic, daar moest ik heen.
      Toen de avond vorderde en de wijn zoals altijd vloeide (ik had onderhand al veel dinnerparties met Celeste meegemaakt), kwam er voorzichtig wat los. Men begon te vertellen waar ze dit weekend waren geweest. Jill was naar Manchester gegaan, Patrick en Edith naar de zee, Perry was bij ons. Weg van de parade op 12 juli. Weg van de Orange Marches, de jaarlijkse herdenkingsoptochten van Noord-Ierse protestantse nationalisten (of unionisten, die dus deel willen blijven van Groot-Brittannië). Hoewel de Marches an sich niet gewelddadig zijn, is er toch een agressief karakter aan verbonden. Tijdens de Troubles kwam het rondom de parade vaak tot bedreigingen, rellen en fysiek geweld tussen de protestantse en katholieke Noord-Ieren. En zo gleden we voorzichtig het onderwerp in. Er werd nogal door elkaar gepraat. Patrick en Edith trokken zich langzaam terug uit het gesprek en keken naar hun bord of op hun horloge. Dit is wat ze vertelden:

Noord-Iers zijn is iets anders, iets speciaals. Je bent niet Brits: je voelt je eerder achtergesteld door de Britten en niet zo dominant. Maar Iers ben je ook zeker niet. Stiekem voel je je een beetje beter dan de Ieren, juist omdat je deel ben van het ‘Britse Rijk’ en er wat van die Engelse superioriteitsgevoelens door je opvoeding heen gesijpeld zijn.
      Onzeker ben je wel. Noord-Ierland is in feite een zwakke staat, die niet zelfstandig kan functioneren. Een onafhankelijke natie vormen, los van Groot-Brittannië, staat sowieso buiten kijf. En de Ieren willen de Noord-Ieren er niet bij hebben. Het zou ze alleen maar geld kosten en bovendien zouden ze er onruststokers (zoals de nationalistische Noord-Ieren) in de eigen samenleving bij in halen. De Britten vinden de Noord-Ieren eigenlijk ook meer dan irritant. Er vloeit veel belastinggeld naar toe, omdat het een economisch zwak gebied is: er is nauwelijks industrie. De laatste jaren is alleen de filmindustrie opgebloeid door Game of Thrones.
      En wat zouden de Noord-Ieren willen? Iedereen aan tafel beaamde, de een luider dan de ander, dat ze bij een mogelijk referendum voor aansluiting bij Ierland zouden stemmen. Ze zijn écht niet Brits. Toch vertelde Jill dat ze laatst in het nationaal historisch museum in Dublin was waar ze om zich heen had gekeken en zich nergens mee kon identificeren.

Er werd gesproken over de kolonisatie van Ierland door de Engelsen. Perry vond dat onzin. Noord-Ierland kun je geen gekoloniseerd gebied noemen. Hij was te trots op zijn Noord-Ierse identiteit om dat met iets negatiefs als kolonisatie te associëren. Hij was een Noord-Ier, niet een gekoloniseerde Ier. Ook had hij voor de Brexit gestemd. Hij was als Noord-Ier te trots op het Britse Rijk om afhankelijk van Europa te willen zijn. Hij was tweeëntachtig. Dat nam ik hem, net als die zurige lucht in de keuken, daarom maar niet kwalijk.
      Hoe je het echter ook wendt of keert, de Engelsen hebben de situatie op het Ierse eiland bedorven door hun expansiedrift en voor de doelloze en agressieve patstelling in Noord-Ierland gezorgd. Daar moeten ze de verantwoordelijkheid voor blijven dragen. Of moeten ze zich juist volledig van de problematiek distantiëren, omdat met hun aanwezigheid de problematiek altijd zal blijven bestaan?
      The Troubles , daar moest ik me – als buitenlandse toerist - verder maar niet mee bezighouden, zeiden ze. Die tijd is geweest. Het was erg, er waren bommen ja. Maar daar had je hier, op Mount Pleasure , geen last van. Dat gebeurde in andere delen van de stad.
En Brexit dan? Zorgde dat niet voor een nieuwe vlam in de plan, met de grens tussen Noord en Zuid? Nee, dat was allemaal drukmakerij. Dat zou wel loslopen.
Hadden ze al gezegd dat The Troubles voorbij zijn?
      Perry, Celeste en Jill vielen elkaar het hele gesprek in de rede. Hoewel ze het met elkaar eens waren, moesten ze de ‘waarheid’ in hun eigen woorden uitleggen. De woorden van de anderen leken niet te voldoen. Noord-Iers zijn was in ieder geval iets aparts. Het staat op zichzelf, maar bestaat ook alleen door verschillende, meer op zichzelf staande invloeden van buitenaf.

De volgende morgen had Celeste een afspraak. Ze zou me afzetten in de stad. En we reden, jawel hoor, naar de haven. Naar het Titanic museum. Ik zei dat ze me ook in het centrum kon afzetten. Maar nee, dit was geen moeite hoor, zover waren de docks toch niet. Celeste stond stil voor een enorm gebouw. Het leek een abstracte verbeelding van een schip voor te moeten stellen. Ik stapte uit, zwaaide en liep voor de vorm de ingang van het museum in. Een café, souvenirwinkel, een rij voor de kassa. Ik maakte rechtsomkeert en liep langs het water het centrum van de stad weer in.

De vorige middag, net voor de dinnerparty, had ik al een kleine wandeling door het zuiden van de stad gemaakt. Perry en Celeste hadden me naar de Botanic Gardens gestuurd. Planten, bloemen, leuk, maar dat was het ook. Daarna was ik wat in het wilde weg gaan rondlopen. De huizen waren statig en mooi, van oranje baksteen. De ramen hadden stralend witte kozijnen. De voorportalen van winkels waren groen, blauw, geel of rood gekleurd.
      Ik liep langs veel kerken en gebouwen die op oude fabriekshallen leken. Ik liep en liep. De huizen werden steeds armoediger. Rijkdom kan niet eeuwig aanhouden. Op een kruising in het zuidwesten van de stad prijkte een grote muurschildering van ‘William of Orange’. Een groot portret van de goede man geflankeerd door twee soldaten met speren met daaronder de datum ‘12th July 1690’. Ik liep de straat in.
      De buurt bestond uit rijen kleine arbeidershuizen, waar het roet van de industriële revolutie nog op leek te zitten. Union Jack-vlaggetjes hingen kriskras over de straat. Op een open plek tussen de huizen was de grond volledig verkoold. Overblijfselen van de bonfires, die op de 12e juli worden aangestoken. Blikken bier en lege melkpakken lagen over de straat verspreid. Drie mannen in grijze trainingspakken hadden een rendez-vous rond een van de zwarte openbare prullenbakken. Verderop hing een plakkaat: Britain Rules. Dit was Sandy Row: een beruchte straat tijdens de Marches .
      De huizen waren één etage hoog. Onkruid groeide tussen de kieren van verwaarloosde kozijnen uit. Ook in Sandy Row waren de voorportalen rood, geel en groen gekleurd. De kleuren waren vervaald, maar waren ze er niet geweest dan was het een treurige en grauwe bende geweest. De hardheid straalde van alles af, zelfs de lantaarnpalen kwamen lichtelijk agressief over. Waarom dan die fleurige kozijnen? Waar staan ze voor? Moeten ze iets verbergen?

Terug naar de docks . Langs het water liep ik het centrum van de stad weer in en dacht aan de documentaire die ik ooit gezien had. Over een muur tussen een protestant en katholiek deel in de stad. Ik zocht het op op mijn mobiel: Cupar Way . Twintig minuten lopen. In de miezerregen ging ik op pad naar het westen van de stad.
      Langs de grote weg die het centrum uitvoerde lag een tankstation, bushalte en winkel met bouwartikelen. In de verte torende een hek boven de woonwijk uittorenen. Enkele meters boven de daken van de huizen.
      Ik sloeg een straat in en liep door een passage die nu open was. Dikke stalen deuren waren naar de zijkant opgeklapt. Boven het frame rustten stalen knopen, wel vier vuisten groot met puntige stekels alle kanten uit. Normaal prikkeldraad leek opeens futiel en kinderlijk.
      Ik stond in het protestantse gedeelde van de muur terecht. Hoe ik dat wist? Overal hingen Union Jacks en Noord-Ierse vlaggen. Ook kleinere oranje vlaggetjes wapperden aan een lijn door de straat, vastgeknoopt aan lantaarnpalen. Naast een brede geasfalteerde weg stond de muur: zo’n vier meter hoog met daarop nog vier meter stalen hek. Rechts ervan lag een troosteloze arbeidersbuurt. Het leek op Sandy Row . De straten waren kaal. De bomen die er stonden leken toevallig, door een rondslingerend zaadje en het lot geplant. Vervolgens interesseerde het niemand genoeg om de bomen weg te halen, te snoeien of er wat dan ook mee te doen. En nu staan ze daar. Eenzaam en gevangen tussen steen en asfalt.
      De buurt was vanaf de straat omringd met nóg een hek. Twee meter hoog, felblauw. Weer een opwekkende kleur. Je kon hierdoor niet zomaar de buurt in lopen, maar moest een opening in het hek vinden. Daar doorheen lopen leek een psychologische truc. Ik voelde me een indringer. En me niet meer op mijn gemak in mijn groene trui.
      Alle straten samen vormden een doolhof. Soms boog de weg zich om in een U-vorm en was je weer terug bij af of was er een dood einde. Er was geen mens op straat. Een enkele auto reed langs. Oude mensen reden in grijze auto’s. Jonge mensen in een rode of een zwarte. De voortuinen waren betegeld en afgezet met puntige hekken. Vlaggetjes waren vanaf het dak naar deze punten in de voortuin gespannen. Ze wapperden in de regen. Midden in de wijk lag een groot open veld. Of nouja, het waren betonnen platen overwoekerd met hoog onkruid. Om het hele veld heen stond een hek met weer de vuistengrote stekels van staal.

Via een andere dikke stalen poort kwam je weer in het katholieke gedeelte terecht. Ook hier was het volks, maar over het algemeen wel wat netter. Ook hier waren de tuinen omheind en betegeld, maar er stond ook nog een eenzame buggy en een vaal geworden kinderfietsje. De miezer had zich onderhand verruild voor dikke regendruppels, maar dat maakte niet uit. Het was niet koud en paste wel bij de sfeer. Zo hoorde het te zijn.
      Ik weet niet in hoeverre het mijn eigen vooroordelen waren, maar alles ademde agressie. Spanning dreef als een nevel door de straten. Vooral in het protestantse deel. Onaangename volksheid. Een stam of een clan met een duidelijke hiërarchische ordening. Wie was de koning?
      Los van de spanning die er te voelen was, het totaal on-Europese idee van een muur die nodig is om twee groepen van elkaar te scheiden, was ik vooral geschrokken door de huizen en de levensstandaard die ik zag. Het was vies, ordinair, levenloos en lusteloos. Hoe zouden de huizen er van binnen uit zien? Hoeveel sigaretten werden daar gerookt, hoeveel cola gedronken en maaltijden opgewarmd? Hoeveel blauwe plekken geslagen…?
Ik heb zulke buurten vaker op televisie gezien, maar me de werkelijkheid nooit zo hard en waar voor kunnen stellen. Bij de grote weg hing een billboard waarop schoolverlaters aangespoord werden bij bedrijf X te komen werken.
Wat doet een mens, die in zulke omstandigheden geboren wordt?

In de middag pikte Celeste me op in het centrum. Ik was kleddernat. Ze keek me verbaasd aan. Of ik al die tijd had rondgelopen? Waarom was ik niet een museum in gegaan?
Ach ja, het centrum was zo mooi en je bent er maar één keer.
Ik vertelde haar niet dat ik naar de muur was geweest. Ik weet niet waarom, maar het voelde niet goed. Het voelde alsof ik haar zou beledigen. Ze had te vaak benadrukt dat de Troubles voorbij waren. En door deze leugen werd ook ik, als buitenlandse toerist, die niets met deze geschiedenis te maken heeft, een beetje deel van de Troubles . Deel van de spanningen.

Ze waren er nog.
Ze zijn er nog.
Eigenlijk nooit weg geweest.